-
1 slecht geluimd
slecht geluimd -
2 hij is goed/slecht geluimd
hij is goed/slecht geluimdhe is in a good/bad mood/temper, he is good/bad-temperedVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is goed/slecht geluimd
-
3 geluimd
♦voorbeelden:¶ hoe is hij vandaag geluimd? • de quelle humeur est-il aujourd'hui?goed geluimd • de bonne humeurslecht geluimd • de mauvaise humeur -
4 geluimd
♦voorbeelden:1 hij is goed/slecht geluimd • he is in a good/bad mood/temper, he is good/bad-tempered -
5 evil-tempered
evil-tempered -
6 joint
n. Joint ( Amerikaans-Joodse liefdadigheidsinstelling, "Amerikaanse vereniging voor verdeling")joint1[ dzjojnt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verbinding(sstuk) ⇒ voeg, las, naad2 gewricht ⇒ geleding, scharnier♦voorbeelden:2 out of joint • 〈 ook figuurlijk〉 ontwricht; uit het lid, uit de voegen; 〈 figuurlijk〉 slecht geluimd————————joint2♦voorbeelden:joint management • medezeggenschap, gemeenschappelijk beheerjoint owners • mede-eigenaarsjoint responsibility • gedeelde verantwoordelijkheidjoint stock • maatschappelijk kapitaaljoint undertaking/venture • joint venture, samenwerking(sverband), gemeenschappelijke onderneming————————joint3〈 werkwoord〉1 verbinden ⇒ verenigen, lassen♦voorbeelden:a jointed doll • een ledenpop -
7 out of joint
kapotout of joint -
8 quick tempered
snel gehumeurd, slecht geluimd -
9 schlecht
♦voorbeelden:schlecht gelaunt • slechtgehumeurd, -geluimdmorgen geht (es) schlecht, passt es mir schlecht • morgen komt het slecht, niet goed uitjemandem geht es schlecht • iemand is er slecht aan toe, gaat het slechtjemanden schlecht machen • 〈 informeel〉kwaadspreken over, van iemand, iemand zwart makenmir ist (ganz) schlecht • ik voel me (helemaal) niet goed, ik ben misselijkmit jemandem, um jemanden steht es schlecht • het gaat niet goed, slecht met iemand, iemand staat er slecht voormehr schlecht als recht • niet bijzonder, bijster goeder staunte nicht schlecht • hij was niet weinig verbaasdschlecht und recht • zo goed en zo kwaad als het gaat -
10 übel
übel♦voorbeelden:1 übel beleumdet • ongunstig, slecht bekendstaand, slecht aangeschrevenübel beraten • slecht geadviseerd, beradenübel dran sein • er slecht aan toe zijnübel gelaunt • slechtgehumeurd, -geluimdjemandem etwas übel nehmen • iemand iets kwalijk nemenjemand übel wollen • iemand kwalijkgezind zijn, kwaad willenjemanden übel zurichten • iemand lelijk, danig toetakelennicht übel • niet slecht, kwaadich habe nicht übel Lust, es zu tun • ik heb veel zin om het te doen2 mir wurde übel • ik werd niet goed, ik werd misselijkein übler Bursche • een gemene ventjemandem Übles nachsagen • kwaad van iemand spreken -
11 disposé
disposé [diespoozee]2 bereid3 gehumeurd ⇒ gemutst, geluimd♦voorbeelden:3 être bien, mal disposé • in een goed, slecht humeur zijnêtre bien disposé envers, pour qn. • iemand goed(gunstig) gezind zijnadj1) gerangschikt2) bereid3) gehumeurd, gemutst
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский